vrijdag 7 februari 2014

Zoo zie je maar

In de lente van 2011was ik in de zoo van Boedapest
Een bloedhete namiddag en ik stond wat te rusten
Samen met mijn vriendin en vrienden
Tegen de omheining van het apenhok

Een dikke luie aap zat wat in een boom te rusten
En had blijkbaar totaal geen zin om ons te entertainen

Tot hij plots uit de boom slingerde naar zijn hok
En zijn vrouwtje de berg afduwde
En haar voor de neus van heel wat toeschouwers
Vrolijk begon te nemen in allerlei standjes

En hoe meer volk er kwam opdagen
Hoe meer standjes hij erbij nam
En hoe groter zijn grijns werd

Ik dacht bij mezelf
Wie maakt nu zoiets mee
Dat is te gek voor woorden

Tot ik gisteren een boek van Bukowski las
En het gedicht “Zoo” van hem ontdekte:

Vrij vertaald uit Burning in Water, Drowning in Flame

Zoo

De olifanten zitten vol aangekoekte modder
En de neushoorns bewegen niet
De zebra zijn stomme, dode stengels
En de leeuwen brullen niet
De leeuwen hebben gewoon geen interesse
De gieren zijn verzadigd en overvoed
De krokodillen verroeren geen vin
Er was ook een vreemde soort apen
Ik ben hun naam vergeten
Het mannetje zat bovenaan een balk
Hij besteeg het vrouwtje en deed de daad,
Kwam klaar
Viel op zijn rug en grijnsde
En ik zei tegen mijn vriendin
We zijn weg, maar er is tenminste iets gebeurd.

Bij mij thuis hadden we het er nog over.
De zoo is een triestige plek, zei ik
Terwijl ik mij kleren uittrok.

Alleen die twee apen zagen er gelukkig uit, zei ze
Terwijl ze haar kleren uittrok.

Heb je die grijns op die aap zijn gezicht gezien?,
Vroeg ik.

Jij ziet er ook zo uit als je klaar bent,
Zei ze.

Later zag ik in de spiegel
Een vreemde apensoort
En ik vroeg me af hoe het met de giraffen, en
De neushoorns, en de olifanten was,
Vooral de olifanten.

We moeten zeker nog eens naar de zoo gaan.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten